Categorieën
Woordbaak

Waar komt het woord ‘schrikkeljaar’ vandaan?

2016 is een schrikkeljaar. Dat wil zeggen dat er in februari, de schrikkelmaand, een extra dag bij komt. Waar komen die benamingen eigenlijk vandaan? Heeft het soms met schrikken te maken?

Ja, het eerste deel van schrikkeljaar en schrikkelmaand  is afgeleid van het werkwoord schrikken, maar dan in een verouderde betekenis. In de veertiende eeuw betekende schrikken ‘opspringen, een grote stap of sprong nemen’. Een schrikkeljaar is dus eigenlijk een jaar dat een grote stap neemt of verspringt. Uit de oorspronkelijke springbetekenis van schrikken ontstond ‘opspringen van angst, terugdeinzen’ en uiteindelijk ‘plotselinge angst krijgen’.

Vastelavond

Maar waar kwam die l in schrikkeljaar dan opeens vandaan? Dat zit zo: in de middeleeuwen gebeurde het vaker dat samenstellingen werden verbonden met de betekenisloze lettergreep -el. Zoals bijvoorbeeld in werkeldag (‘werkdag’), rusteldag (‘rustdag’) en sitteldag (‘dag van de zitting’). Een paar van deze oude constructies gebruiken we nu nog steeds, waaronder vastelavond (‘vastenavond’), schortelwoensdag (‘de woensdag voor Pasen’) en natuurlijk schrikkeljaar.

Schrikkelen

Waarschijnlijk ontstond het zeventiende-eeuwse werkwoord schrikkelen voor ‘overslaan’ onder invloed van woorden als schrikkeljaar, schrikkelmaand en schrikkeldag. In (West-)Vlaanderen wordt schrikkelen nog regelmatig gebruikt, maar in Nederland is het vrijwel verdwenen. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal vermeldt nog wel een aantal aardige citaten: “Die dronkaard schrikkelt geen eene herberg” en “In ’t afroepen van de lijst, werd mijn naam geschrikkeld.”