Categorieën
Woordbaak

Waar komt het woord ‘jeuken’ vandaan?

Als iets kriebelt heb je jeuk, en als je krabt op de plek waar het kriebelt, ben je aan het jeuken. Voor de herkomst van dat woord gaan we terug naar het West-Germaans.

Jeuken komt uit het Middelnederlandse joken, dat op zijn beurt weer teruggaat op de West-Germaanse vorm jukjan. Volgens de klankwetten van het Nederlands had de Nederlandse vorm eigenlijk jukken moeten worden in plaats van jeuken. De u van jukken heeft zich in het Nederlands aangepast aan (het) jeukt, de vorm van de derde persoon enkelvoud van de tegenwoordige tijd. De vorm jukken bestaat wel in een aantal dialecten, waaronder het West-Vlaams.

Jezelf jeuken = nieuw

Jezelf jeuken, dat doen we pas vanaf de 16e eeuw. Daarvoor gebruikten we bijvoorbeeld wel het jeukt. In het Middelnederlands kwam jeuken alleen maar als onovergankelijk werkwoord (mijn handen jeuken) voor of als onpersoonlijk werkwoord (het jeukt). Vanaf de 16e eeuw gaan we het woord ook overgankelijk gebruiken in de betekenis ‘krabben op een plaats waar het jeukt’ (hij jeukt zijn knie). Het woord jeuk is een afleiding van jeuken, net als oudere afleidingen jeukte en jeuking, die allebei ook ‘jeuk, kriebelig gevoel’ betekenden.