Categorieën
WoordHoek

Zwalkend zwabberbeleid

Ewoud Sanders organiseerde een kleine fieldlab onder jongeren rondom de woorden zwabber en zwabberen.

Een woordonderzoeker hoort af en toe veldwerk te doen. Zeg maar: z’n eigen fieldlab te organiseren. Omdat massale fieldlabs mij heel onverstandig lijken, heb ik de afgelopen dagen aan een stuk of tien jongeren deze vraag voorgelegd: “Weet je wat een zwabber is?”

Dat leverde één dialoog op die ik u niet wil onthouden.

Jongeman van 24: “Ja, dat weet ik. Dat is zo’n doekje dat je kinderen tijdens het eten ombindt, tegen het morsen. Toch?”

De woordonderzoeker: “Dat heet eigenlijk een slabbetje.”

Waarop de respondent: “Oh. Nou, ik weet wel wat een zwabberbal is. Dat is een bal die niet rechtdoor gaat, maar die naar links of rechts afwijkt.”

Uitkomst van alle fieldlabgesprekjes: geen enkele jongere kende het woord zwabber. Noch het werkwoord zwabberen.

Foto: Ben LelisCC BY-NC-ND 2.0

Dat ik juist naar deze woorden vroeg is natuurlijk geen toeval. Het woord zwabberen domineert al ruim een week de media. Samen met de samenstelling zwabberbeleid. De aanleiding zal bekend zijn: het eindeloze gezwabber van de overheid met betrekking tot het opheffen van de coronamaatregelen. De terrassen gaan open op 21 april, nee op 28 april, dan wel op 3 mei of op 6 mei, of nee toch waarschijnlijk op 28 april – een kapitein die zijn koers op deze wijze zou uitzetten zou gekielhaald worden.

Zwabberbeleid

Goed, terug naar de woorden zwabber en zwabberen. Zoals velen zullen weten is een zwabber een dweil aan een stok. Ga daarmee aan het werk en je bent aan het zwabberen.

Zwabberen komt voor als overgankelijk en als onovergankelijk werkwoord. De Dikke Van Dale onderscheidt zeven verschillende betekenissen, het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), het grootste woordenboek van het Nederlands, bij elkaar maar liefst vijftien. Ten minste één daarvan verraste me, namelijk: ‘Aanhoudend en op een wellustige wijze zoenen. Als platte term’.

Van Dale kent het woord zwabberbal wel, sinds 2012 (‘bal die, als hij weggeschoten wordt, de neiging heeft van zijn rechte baan af te wijken’), het WNT niet. In beide naslagwerken ontbreekt het woord zwabberbeleid.

Toch bestaat dit al even. “Het is dringend noodzakelijk”, schreef een socialist in 1918 in Het Volk, het dagblad voor de arbeiderspartij:

… dat in deze dagen de stem van de massa zoo luid mogelijk wordt gehoord. Daarom is het noodig dat er wordt gedemonstreerd op de meest indrukwekkende wijze. Tegen het zwabber-beleid, dat aan alle kanten de woekerplanten van klasse-egoïsme, jacht naar goud, corruptie heeft laten opschieten.

Aanvankelijk werd deze samenstelling niet zo vaak gebruikt, maar in 1968 dook zij op in een kop in dagblad Tubantia: “Den Uyl in Kamer: Regering voert zwabberbeleid”.Het gaat hier om een uitspraak van de PvdA-voorman Joop den Uyl, die kritiek had op een loonmaatregel van de toenmalige regering. Letterlijk zei hij:

Door dit zwabberbeleid heeft het kabinet zijn positie ernstig verzwakt en zijn geloofwaardigheid ondermijnd.

Je zou denken: daar leidt zwabberbeleid altijd toe, dus je kunt dit het best zo weinig mogelijk toepassen, maar voorlopig lijkt er geen eind aan te komen.

Openbareordetechnisch

De jongste voorbeelden van zwalkend zwabberbeleid hebben betrekking op de fieldlabs: een Engels woord dat sinds 2004 in het Nederlands rondwaart, maar dat we vanaf nu nooit meer zullen vergeten (de Dikke Van Dale vermeldt het sinds maart 2021). Eerst wél een fieldlab met tienduizend mensen, maar nadat de feesttenten al waren opgebouwd opeens toch weer niet. Minister Ferd Grapperhaus gister: “Want het is openbareordetechnisch niet te doen.”

Overigens heb ik ook het woord fieldlab voorgelegd aan mijn jonge respondenten. Ze kenden het allemaal en twee van hen hadden zelfs geprobeerd een kaartje te bemachtigen.


Wilt u automatisch op de hoogte worden gehouden van nieuwe afleveringen van WoordHoek? Schrijf u dan in voor Taalpost, de gratis e-mailnieuwsbrief van het Genootschap Onze Taal.

Ewoud Sanders is journalist en taalhistoricus. Hij schrijft elke week voor het Instituut voor de Nederlandse Taal.

Twitter: @ewoudsanders